Bittervoorn

Bittervoorn

 

(Rhodeus Amarus (Linné))

In Nederland is de bittervoorn een beschermde soort, die toch een grote verspreiding heeft. In de zestiger jaren is de bittervoorn een tijd lang zeldzaam geweest, waarschijnlijk door een combinatie van vervuild water en het massale sterven van zoetwatermossels tijdens de strenge winter van 1962/1963. Op het ogenblik lijkt de bittervoorn met een opmars bezig en komt hij ook in het oosten en zuiden van het land steeds meer voor. Hij heeft een vrij korte generatiecyclus, waardoor de stand van bittervoorn van jaar tot jaar flink kan verschillen, afhankelijk van het laatste voortplantingssucces.

Oude benaming: Cyprinus amarus LINNÉ, 1758

Verspreidingsgebied

Het verspreidingsgebied van deze soort strekt zich uit over het vaste land van Midden-Europa, Vanuit Oost-Europa zet zich haar woongebied nog een eindweegs in Azië voort, Opvallend is het ontbreken van deze vissen in Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken en Scandinavische landen. De biologie van deze vis brengt mee, dat haar areaal samenvalt met dat van enige weekdieren uit de familie der Unionidae. In het bijzonder correspondeert het areaal van de schilders-mossel met dat van de bittervoorn, In ons land wordt de bittervoorn vrij algemeen verspreid in zoete of zwak brakke voedselrijke sloten en vaarten aangetroffen, Het Midden-Europese woongebied van de bittervoorn strekt zich zowel over stilstaande als matig stromende wateren uit.

Beschrijving:

Deze alleenvertegenwoordiger van het geslacht Rhodeus doet in schoonheid niet onder voor kostbare, tropische soorten. Als karperachtige vis is het, met zijn 5-9 cm lengte, slechts een zeer kleine soort. Hei- lichaam is hoog en zijdelings samengedrukt. Op de flanken komt - direct achter de kop - een slechts korte zijlijn voor. De rug van de vissen is olijfgroen, de flanken zijn zilverglanzend. Vanaf het midden van de romp tot op de staartvin komt weerszijde een schitterende groene lengtestreep voor.
De bittervoorns zijn in de paartijd bij de koudwateraquariumverzorgers zeer in trek. Bij de mannetjes neemt de kleur van de streep op de staart in April sterk in intensiteit toe, de schubben op de flanken vertonen nu een schitterende afwisselend, blauwe, groene, of violette weerschijn, terwijl de borst- en buikpartij oranjerood van kleur wordt. De rug- en anaalvin van deze mannetjes zijn rood gekleurd, met zwarte rond aan de uiteinden. Het typische karperkenmerk, de korrelige uitslag op de kop, wordt in deze periode zichtbaar.
De wijfjes zijn nu gemakkelijk te herkennen aan een 2-3 cm lange te voorschijn tredende legbuis (ovipositor). Buiten de voortplantingstijd zijn de geslachten moeilijker uit elkaar te houden. De wijfjes kan men ook dan nog herkennen aan een kort - slechts enige millimeters groot - uitstekend gedeelte van de legbuis. Verder wordt bij de mannetjes een oranje, bij de wijfjes een gele vlek boven de pupil in de iris waargenomen.


Voortplanting

 

De wijze van vermenigvuldiging bij de bittervoorns is zeer typisch. In de paartijd April-Juni zoekt het fraai gekleurde mannetje een zoetwatermossel (schildersmossel - Unio pictorum, of zwanenmossel, Anodonta cygnea) op, welke de wieg van het toekomstige nageslacht zal moeten worden. De mannelijke bittervoorn blijft aldoor in de nabijheid van 't door hem uitgekozen schelpdier en verdedigt de directe omgeving tegen indringende soortgenoten. In rustige momenten besteedt de bittervoorn alle aandacht aan zijn mossel en waaiert haar met de vinnen vers water toe, waardoor het dier bewogen wordt de schelpen te openen. Wijfjes met zeer lange legbuisjes zoeken nu vrijwillig (Duyvené de Wit), of onder drang uitgeoefend door het mannetje de mossel op. Na zij aan zij enige tijd met het mannetje vers water in de richting van de ademopening gewaaierd te hebben, brengt 't wijfje de minstens drie centimeter lange door vloei. Stofopvulling (Duyvené de Wit) stijf geworden legbuis in de uitstroom-opening van het nu geopende schelpdier en stoot enige eitjes uit, welke tussen de kieuwen in de mantelholte komen te liggen. Direct na de afzetting van de eitjes strooit de man boven de mossel zijn sperma uit, dat met 't ademwater naar de kieuwen gezogen wordt en de daar aanwezige eitjes bevrucht. Met tussenpozen wordt dit spel van waaieren en eitjes afzetten herhaald, totdat tenslotte al de eitjes van 't wijfje, meestal over meer dan één mossel verdeeld, zijn afgezet. Tot veertig eitjes worden in één mossel gevonden, meestal vindt men dit cijfer ook als aantal door één wijfje af te zetten eieren genoemd. De eieren van de bittervoorn worden dus toevertrouwd aan een pleegmoeder, die in 't geheel niet met vissen verwant is. Er is geen spraken van een parasitaire levenswijze, omdat het zich ontwikkelende jong-broed de gastheer geen schade berokkent, slechts beschutting geniet en leeft van de in het ei meegekregen dooier.

Na 3 à 4 weken verlaten flink ontwikkelde jongen van 6-8 mm de pleegmoeder', Het te voorschijn komen van de jongen strekt zich over' verscheidene dagen uit. De eieren zijn met tussenpozen afgezet en in één mossel althans in de natuur van meer dan één wijfje afkomstig. Vermoedelijk wordt de mossel bij het uitkomen geprikkeld door de, van de kieuwen losgeraakte, bewegende visjes, opent de schelp wijd en spuit met een krachtige waterbeweging het jongbroed buiten de schelp. Het inbrengen van de legbuis in de mossel kan ook, al zou de mossel plotseling de schalen sluiten, geen nadelige gevolgen hebben. Onder de buigzame hoornlaag dringt de kalkmassa bij de uitstromingsopening niet tot de rand toe door, zodat hier de dichtgeklapte schalen niet vast aanéénsluiten.

 

De kweek met de bittervoorns in het aquarium

De kweek kan reeds succesvol in middelgrote aquaria gebeuren. Aan de inrichting van het aquarium moet men enige speciale zorg besteden en overwegen, dat er in de bodem kruipende mossels in zullen worden ondergebracht, voor 't in ontvangst nemen der eitjes. De kruipgewoonte van de mossels brengt mee, dat we voor de aan te brengen planten speciale voorzorgen nemen. Behalve takken waterpest lenen zich Vallisneriaplanten zeer goed voor de tijdelijke beplanting van de bittervoorn kweekbak. We maken, ter aanpassing aan het bijzondere geval, gebruik van terrasbouw. Vooraan reserveren we een brede strook met een 4-6 cm dikke, losse zandlaag voor de zoetwatermossels. Achteraan bouwen we achter stukken flagstone een smal, iets hoger gelegen afgegrensd gedeelte, waarin we de planten buiten bereik van de woelende mossels plaatsen. Daar de mannelijke Bittervoorn niet tevreden hoeft te zijn met de eerste de beste geboden mossel en vaak meer mossels gebruikt, is het noodzakelijk 3 of 4 exemplaren in de kweekbak 1e brengen. Deze mossels moeten voor voedsel microscopisch kleine algen, andere micro-organismen en detritus in het water kunnen vinden. Men doet dus goed 't water van de kweekbak gelegenheid tot vorming van micro-organismen te geven. Alvorens met de kweek te beginnen. Ter bevordering van deze voedselvorming kan men zeer goed wat hevelwater uit een zon beschenen aquarium in de kweekbak overbrengen. Het in 't water brengen van infusie is een punt van latere zorg, verwaarloosd mag het echter niet worden,. Omdat de pas vrijgekomen jongen nog één à twee weken van infusie leven. Wanneer uit verplaatsingen van de schelpen blijkt, dat de mossels zich thuis gaan voelen, kon men het kweekstel bittervoorns in de bok overbrengen. Van een voor de kweek geschikt wijfje moet de roodachtig gekleurde legbuis ongeveer 3 cm lang zijn. Men moet de vissen rustig de tijd voor het afzetten van de eieren gunnen om al de eitjes afgezet te krijgen. Overhaast wegnemen van het kweekstel heeft geen zin, omdat de eieren buiten bereik van de ouders opgeborgen tussen de mosselkieuwen liggen. Twijfelt men aan het einde van de pleegmoederperiode aan het totaal prijsgeven van al de uitgekomen jongen door de mossels, dan kan men de schelpen snel in een tweede ingerichte bak overbrengen en nog enige dagen in observatie houden.

 

Het voedsel van de Bittervoorn

Als voedsel nemen ze een afwisselend menu, waarbij - zoals de in een spiraal gedraaide darm verraadt - planten kost niet mag ontbreken.

Bijzonderheden

Waarde als consumptievis heeft deze kleine karper-achtige vis, met zijn bitter smakend vlees, helemaal niet. Daartegenover staat zijn betekenis als interessante siervis. Eer zijn levensgewoonten volledig bekend werden, moesten verscheidene ontdekkingen worden gedaan. Reeds in 1787 zouden door CAVOLINI viseieren in zoetwater-mossels opgemerkt zijn. Daarna werd deze waarneming nog meermalen bevestigd (DOLLINGER, 1818, KUSTER, 1839, VOGT, 1848) zonder dat men de vissoort kende, of begreep, hoe de eitjes tussen de mosselkieuwen kwamen. Ook VON SIEBOLD beschreef in 1863 de 3 mm lange, geelgekleurde, ovale eitjes, gevonden in de schildermossel, zonder het afkomstig zijn van de bittervoorn te kennen. Toen VON SIEBOLD de bouw van de eitjes beschreef was het optreden van de legbuis bij de bittervoorn reeds bekend. KRAUS beschreef 't orgaan in 1857 zonder de betekenis er van te vermoeden.

Eerst in 1869 lukte het NOLL het verband bittervoorn--zoetwatermossel juist te beschrijven. Tenslotte nam SCHOTT in 1870 elke twijfel weg door, uitgaande van in de natuur verzamelde zoetwatermossels een groot aantal jonge bittervoorns in een aquarium voor de dag te laten komen en groot te brengen. De zoetwatermossels verrichten dus een dienst aan de bittervoorns. Zij vragen echter een tegendienst, welke verspreiding van eigen nageslacht beoogt. De geslachten Unio en Anodonta brengen namelijk met haakjes en kleefdraden voorziene tweekleppige larven voort, welke zich vasthechten aan de kieuwen en de vinnen van witvissen (rietvoorn, bittervoorn) en baars. De jonge schelpdiertjes leven ten koste van de vis in een klein ontwikkeld gezwel, dat na ongeveer vier weken openspringt en de mossel gelegenheid geeft vrij te komen en tot definitief bodem leven over te gaan.

Hormonen en legbuisgroei

 

Ook voor hen, die zich met de studie van de hormonen en wel in het bijzonder de geslachtshormonen bezig houden, bleek de bittervoorn van zeer grote waarde. Ontdekt werd namelijk, dat ook buiten de paartijd om, door middel van bepaalde hormonen. Gebracht in het water waarin de vissen zwommen, groei van de legbuis verkregen kon worden. Toen bovendien nog een verschil in snelheid, waarin de groei van de legbuis plaats had, bij verschillende van de onderzochte hormonen bleek te bestaan, werd het duidelijk, dat men door de bittervoorn te gebruiken voor een zogenaamde "legbuis-test", over een middel beschikte om de, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, aanwezigheid van bepaalde hormonen aan te tonen. Om hier, werkende met verschillende bittervoorns, een betrouwbare, vergelijkbare maatstaf vast te leggen werkte DUYVENÉ DE WIT niet met de gebruikelijke millimetermoot, maar voerde anaalvinstraal-lengte-eenheden A.E.) in. Voor 't oog wordt daartoe de eerste vinstraal van de anaalvin verdeeld in 8 gelijke afstanden en de lengte van de er vlok voor neerhangende legbuis geschat ten opzichte van deze vinstraal. De legbuis kan bijvoorbeeld lang zijn, een halve anaalvinstraallengte, of 4 A.E., maar ook 1,5 anaalvinstraallengte, of 12 A.E.

De geslachtshormonen van zoogdieren werken niet direct in op de legbuis. De groei van het orgaan wordt langs een omweg verkregen. De kieuwen nemen de hormoonstof uit het water op en brengen het in 't bloed. Passeert 't hormoon nu het hersenaanhangsel (hypofyse) dan wordt door dit orgaan een nieuwe klierstof gevormd, die via de bloedbanen de eierstok bereikt en hier gele kliertjes (corpora lutea) prikkelt om 't hormoon of te scheiden, waardoor legbuisgroei optreedt.
Het is onmogelijk in dit werk diep in te gaan op de grote betekenis van de "legbuistest" bij de studie van de geslachtshormonen in het algemeen. Voor hen, die zich voor dit onderwerp interesseren, verwijzen we naar de in 1939 verschenen studie van DUYVENÉ DE WIT.

Op een enkel feit, voor ons als aquarium houders van belang, willen wij nog even wijzen. In dezelfde tijd, dat de legbuisgroei bij Rhodeus amarus-wijfjes werd bestudeerd, onderzocht Jaski de zogenaamde elevatie bij lebistes reticulatus. Een schuine stand aangenomen door maagdelijke wijfjes onder invloed van een door de mannetjes in het water afgescheiden hormoon "copuline".
Bracht men bittervoorns in water waarin Lebistes-manneties gezwommen hadden, dan trad er ook legbuisgroei op. Dat ook de mannelijke bittervoorn tijdens het hoogtepunt van zijn paartijd een hormoon afscheidt, dat legbuisgroei bevordert, werd op dezelfde manier bewezen. Vastgesteld werd bovendien, dat dit hormoon, direct via de bloedstroom op de legbuis inwerkte en geen reacties via het hersenaanhangsel opwekte. Het is denkbaar, dat 't hormoon door de mannelijke bittervoorn afgescheiden gelijk is aan het copuline, gevormd door de Lebistes-mannetjes.
De betekenis van deze laatste, hier aangehaalde ontdekking, is groot, immers hier begint zich de weg uit te stippelen, welke voert nam het bekend worden van één of meer geslachtshormonen van bepaalde vissen, welke ook geslachtelijke activiteit kunnen opwekken bij in 't geheel niet verwante soorten.

 

Chinese bittervoorn

 

(Acanthognathus tonkinensis)

De Europese bittervoorn is een beschermde vis. Omdat deze niet verhandeld mogen worden, is de Chinese bittervoorn een legaal alternatief voor vijverliefhebbers.



© 2011 Koidream® (Disclaimer)